Deel 1. De gans.

Gisteren (06/06) was het Coachcafé in Leuven. Een mooi initiatief onder leiding van Anne-Marie Walgering en Peter Plusquin. Ik mocht er mijn verhaal over natuurcoaching met de Koraalwaaier brengen. Het oude mystieke Meerdalwoud, in Oud-Heverlee,  werd gekozen als onze ‘place to be’.

Ter voorbereiding vertrok ik al in de namiddag. Met het zalige warme weer, samen met Rudy, het woud gaan verkennen. We lieten hiervoor het geurende lindebloesemende Gent even achter ons.

Eens aangekomen, begaven we ons snel naar het bos. We waren nog maar een paar stappen ver, en werden opgehouden bij de immense vijver. Een trio ganzen met jongen dat er gezellig zat te keuvelen trok onze aandacht. Je kent dat wel, dat luidruchtig, soms gezellig, kwekkend gebabbel van ganzen. Ook al ben ik zo een natuurmens, met ganzen heb ik altijd al een vreemde relatie gehad. Als kind kreeg ik af en toe een beet van een gans. Ik speelde zo graag met hen. We waren toen even groot van gestalte. Het was zo leuk om met hen tikkertje te spelen. Dat was in de periode toen we in de Gers woonden, in het zuiden van Frankrijk. Toen hadden we, als ik me dat goed herinner, wel een honderdtal ganzen rondlopen. Zo een ganzenbeet kan heftig zijn.  Ik blijf nog altijd voorzichtig als ik een groepje kwekkende ganzen tegenkom. En des te meer als ze met jongen zitten. Beschermende heethoofden zijn ze dan soms. Nu ook. De mannelijke gans, een ferme struise waker, hield ons met zijn kleine scherpe ogen in het vizier.  ‘Maak dat je hier snel wegkomt’, maakte hij al blazend ons duidelijk kenbaar. Zijn lange nek zweefde laag heen en weer, en zijn kop, met open bek stak streng vooruit. Je ziet dan zo dat tongetje verschijnen, en vooral ook die scherpe tandjes. Heb je dat ook al opgemerkt? Als kind was ik daar ook al door gefascineerd. Vooral hoe een gans dat blazend geluid produceert. Ik deed de gans dan na. En ‘knap’, zo gebeurde het dan … Maar deze keer niet.  ‘Tuurlijk, ik begrijp je wel’, erkende ik zijn dreigend geblaas en ongeduldig getrappel. ‘Je hoeft niets te vrezen, we willen gewoon even graag voorbijwandelen’, vervolgde ik met welgemeende zachte stem. We moesten er echt wel voorbij en namen een boog. Hiermee lieten we hem met zijn kroost in zijn veilige ruimte. Hij volgde ons nog even en rekte zijn nek zo lang mogelijk uit. Hij blies niet meer. Ik voelde zijn scherpe ogen priemen op mijn rug. Ik keek nog eens om. Hij keek me nog steeds na. Even hadden we contact, in de stilte. Vanop een veilige afstand. We hadden een deal gesloten: we mogen allebei hier zijn, en respecteren elkaars ruimte en territorium. Wat een machtig beest. Het deed me denken aan onze ontmoeting met de eland (zie ons boek Goddelijk Wild). Dat was al een mooie start voor wat er ‘s avonds komen zou.

Wordt vervolgd …